jaren 80

Op de pop- en rockpodia van de USSR: mijn muziekvrienden in Voronezj en Leningrad – 2.

——————————-

——————————-

Het was een vrij koddig contrast: boven het filmdoek hing een banier met in krachtige kapitalen: WE ZULLEN DE BESLUITEN VAN HET 26STE PARTIJCONGRES TEN UITVOER BRENGEN! Op het filmdoek eronder sprongen de twee dames van ABBA vrolijk zingend op en neer op een podium in Australië. ABBA The Movie draaide in Voronezj.

Het was begin jaren tachtig. De honger naar Westerse muziek onder de jeugd van Rusland was groot. Af en toe werd die via officiële kanalen een beetje gestild. Zo kon het gebeuren dat zelfs in het wat slaperige Voronezj, in de filmzaal van het Huis der Officieren aan de Prospekt van de Revolutie ABBA te zien was. Helemaal zonder risico werd dat niet geacht en daarom ging aan het filmspektakel een waarschuwing vooraf: “Wat u nu gaat zien is een typisch voorbeeld van Westerse propaganda. Veel jonge mensen worden getoond die hun vrije tijd doorbrengen met het luisteren naar popmuziek. Iedereen lacht en lijkt gelukkig. Maar over tien jaar, wanneer ze allemaal werkeloos zijn, lachen ze dan nog steeds?”

Een maand later zat ik een aantal weken in Leningrad. Daar had ik speciaal toestemming voor moeten vragen, want op mijn visum stond enkel en exclusief Voronezj aangegeven. Onder het mom van noodzakelijk bibliotheekbezoek (mijn verblijf van een half jaar in Rusland was bedoeld voor studie; ik werd geacht aan mijn scriptie te werken) had ik een aanvraag ingediend voor een reisje naar het noorden. Ik wilde daar bij Russische vrienden Oud en Nieuw gaan vieren – wat ik bij mijn aanvraag maar niet had vermeld. Ik kreeg groen licht en het decanaat regelde een treinticket voor me.

Na bijna vier maanden in het niet al te uitbundige en qua voedselvoorziening ondermaats bedeelde Voronezj was Leningrad in veel opzichten een flinke overgang. Daar lagen complete kippen in de vitrines! Eén ding was wel hetzelfde: toen ik op een avond het Gorki Cultuurpaleis betrad om eens kennis te maken met muziek van de Magnetic Band uit Tallin, zag ik daar boven het podium weer zo’n banier hangen: WE ZULLEN DE BESLUITEN VAN HET 26STE PARTIJCONGRES TEN UITVOER BRENGEN!        

Het contrast met wat zich onder dat banier afspeelde, was nog veel groter dan eerder in het Huis der Officieren in Voronezj. Hier geen vrolijke Zweedse melodietjes, nee, hier werd tot mijn aangename verassing stevige rock and roll ten gehore gebracht, ook tot genoegen van de Russische toehoorders, van wie er enkelen overeind kwamen om lekker te dansen, om meteen weer naar hun stoel gedirigeerd te worden door een van de drie aanwezige agenten in uniform. Een dag later ontmoette ik de voorman van de band, drummer en toetsenist Gunnar Graps. Ja, wel leuk, dat enthousiasme van het publiek, vertelde hij, maar ook zorgwekkend: te veel wilde taferelen kon leiden tot een annulering van de concerten die nog in Leningrad gepland stonden.

Singeltje uit 1981. Op het hoesje wordt de band beschaafd ‘ensemble’ genoemd.

Met handtekening! Tweede van rechts Gunnar Graps.

Met handtekening! Tweede van rechts Gunnar Graps.

Voor de sympathieke leider van de Magnetic Band had de Westerse pop- en rockmuziek weinig geheimen. In Estland kon hij de Finse tv ontvangen en alle bekende bands kende hij niet alleen van horen, maar ook van zien. Daardoor geïnspireerd waren de optredens van Graps en zijn mannen zeer levendig, met rondspringende gitaristen en een wilde solo van Graps achter de drums. Om te begrijpen welke krachten een groep als Magnetic Band daarbij tegenover zich vond, volstaat een citaat uit het tijdschrift Moezikalnaja Zjizn (Muziekleven) van maart 1982, uit een verslag van een muziekfestival: “Het grootste gedeelte van het repertoire van de groepen voldeed aan de eisen van deze tijd, aan de opgave van de patriottische en esthetische opvoeding van de massa, weerspiegelde het heroïsche verleden van de volkeren van ons vaderland, de strijd voor de vrede en de rol van de Communistische Partij in het leven van het Sovjetvolk.”

Ik trok nog een paar dagen op met de muzikanten, die rond de optredens uiterst relaxed waren – typisch Ests, zo zeiden mijn Russische vrienden. Uitzondering was het moment dat de geluidsman de diefstal van twee microfoons ontdekte. “Typisch Leningrad, bij ons in Estland gebeurt zoiets niet!”, brieste hij. Apparatuur was een verhaal apart in die tijd. Elke band zat te springen om Westerse spullen, van een gedegen drumstel tot een zekeringetje voor een kapotte synthesizer. De geluidsman had een recent nummer van het Engelse tijdschrift Melody Maker bij zich. Een advertentie voor een mixer had hij omcirkeld. “Als ik dat dingetje eens op de kop kon tikken, dan was ik van een hoop problemen af.”

Magnetic Band was in 1980 een van de winnaars van het legendarische rockfestival van Tbilisi, samen met Masjina Vremeni. Die tweede groep, van voorman Andrej Makarevitsj, bleef overeind in de jaren die volgden. Magnetic Band verdween gaandeweg uit de frontlinie, misschien mede doordat in Estland de protestcultuur steeds meer gestalte kreeg in het repertoire van zangkoren. (Over die zangculuur hier een recent artikel.) Gunnar Graps behield zijn status als rockpionier, maar raakte wel de weg kwijt. Hij beproefde zijn geluk in de VS, keerde in de jaren negentig terug in het onafhankelijke Estland, werkte als deejay op de veerboot Estonia en belandde wegens smokkel van anabole steroïden in 1993 een paar maanden in een Zweedse cel - vermoedelijk tot zijn geluk: het jaar daarop verging de Estonia. Na zijn vrijlating waren er plannen voor een comeback en een tournee door Rusland. Het kwam er niet meer van. In mei 2004 overleed hij, 52 jaar oud, aan een hartaanval.

———————-

Bovenstaand verhaal is, net als deel 1, deels gebaseerd op artikelen die ik schreef voor de Volkskrant (27-8-1982) en Muziekkrant Oor (nummer 2, 1983).            

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 3.

——————

Honky Tonk Lenin in Kiev

———————-

Midden jaren tachtig, drie dagen Kiev zaten erop. Het was routine: de groep verzamelen in de hoek van de stationshal, met alle rugzakken en koffers, en het verzoek aan iedereen om een beetje in de buurt te blijven, zolang nog niet was omgeroepen vanaf welk perron onze trein naar Odessa zou vertrekken. De lichte lamlendigheid die zich op zulke momenten van mijn voornamelijk Amerikaanse en Canadese toeristen meester maakte, zou, zo wist ik uit ervaring, na het instappen plaatsmaken voor de vrolijke opwinding die een reis met een nachttrein met zich meebracht. Maar dit keer kwam die vrolijke opwinding sneller dan verwacht.

“Kijk dan!”, wees een van de Amerikanen, “ze houden ons in de gaten.” Iedereen, hangend tussen de rugzakken, was meteen bij de les. Twee mannen verderop in de hal, de een links, de ander rechts, wisselden om de paar minuten van plek en hielden de blik op onze groep gericht. Inderdaad, ze hielden ons in de gaten. Er werd gewezen (door mijn toeristen, niet door die twee mannen), gelachen en nog net niet gezwaaid. Het was duidelijk, hier ontrolde zich een van de hoogtepunten van de reis.

Een kwartiertje later begaven we ons naar de trein, op een afstandje gevolgd door beide heren. Nadat de bagage aan boord was gebracht, besloten een paar toeristen op nader onderzoek uit te gaan – er was nog tijd zat. Een man of vijf stapten de trein uit en liepen, het hoofd opgeheven, de blik vooruit, recht op de twee mannen af, die aan het begin van het perron hadden postgevat – vermoedelijk niet om óns in te gaten te houden, maar eerder om te kijken of er geen Sovjetburgers waren die contact met ons zochten. De twee zagen de Amerikanen en Canadezen op zich af komen, draaiden zich om en verdwenen wijselijk uit zicht.

Molodjozjnaja, ons vaste hotel in Moskou

Dit soort momenten, waarop de hoeders van de Sovjet-orde zo duidelijk in beeld kwamen, waren zeldzaam. Ik kan me uit mijn meer dan tien zomers als reisleider geen vergelijkbaar voorval herinneren. De aanwezigheid van de KGB was vooral indirect. Zo wist je dat de gids van het reisbureau Sputnik, die meeging naar alle steden op de route, verslag diende uit te brengen van ‘verdacht’ gedrag. Zolang je geen dissidenten bezocht, bijbels smokkelde of je anderszins buiten de afgebakende paden begaf, was dit een rituele dans, een lege huls; het hoorde erbij. Toen het kort na mijn debuut als reisleider onzeker was of ik een visum zou krijgen voor een studieverblijf, zei Tanja, de Russische gids van mijn eerste reis met wie ik contact was blijven houden, opgewekt: “Tuurlijk krijg je een visum, ik heb zo’n goed rapport over je geschreven!” Niet iedereen ging er zo ontspannen mee om. Een aantal jaren later vroeg de Sputnik-gids van dienst, een knul die me vanaf de eerste dag flink op de zenuwen had gewerkt, tussen neus en lippen door of ik soms wist waar twee van mijn toeristen de nacht hadden doorgebracht. “Geen idee”, antwoordde ik bijna bars, en voegde eraan toe: “Je hebt in elk geval iets om over te schrijven.” Hij schrok duidelijk (tot mijn genoegen) en veranderde snel van onderwerp.

Honky Tonk Drummer

Programma in Kiev, met originele aanvulling

Een ander ritueel waren de ‘ontmoetingen met Sovjet-jongeren’, avonden waarop we ergens in een zaaltje begroet werden door leden van de Komsomol. Ik waarschuwde mijn backpackers: trek iets schoons aan, als je dat nog hebt. Want vooral de lokale jongedames zagen er doorgaans piekfijn uit. Zo’n avond begon dan wat stroef, maar meestal kwam de stemming er met een kwisje en een dansje aardig in. Hoogtepunt van alle ontmoetingen was toch wel die keer, ook in Kiev, toen een bandje van de Komsomol voor muzikale omlijsting had gezorgd en er in de groep snel geïnventariseerd werd of wij misschien, bij wijze van dank, een kort gastoptreden konden verzorgen. Dat kon! De keuze viel op Honky Tonk Women van de Rolling Stones, waar één van ons de tekst van kende. Na buiten even droog te hebben geoefend, brachten we, het podium delend met een omvangrijk gipsen hoofd van Lenin – en met ondergetekende als stuwende kracht op de drums – een stomende versie ten gehore waar de Stones nog een puntje aan hadden kunnen zuigen. Als dank mocht ik – reisleider tenslotte – na afloop aanschuiven bij de Russische leiding, waar onder de tafel wat sterker spul dan appelsap werd geschonken. De contacten gingen dit keer ook in ander opzicht wat verder dan van officiële zijde vermoedelijk de bedoeling was. Toen ik onze bassist na anderhalve dag weer tegenkwam in het hotel, mompelde hij vrolijk verbaasd: “Ik ben nog nooit zo seksueel actief geweest.”

Tegen het einde van de jaren tachtig veranderde mijn werk als reisleider. Dankzij Gorbatsjov en zijn perestrojka was de Sovjetunie een beetje in de mode gekomen. Mijn reisbureau, het Deense SSTS, zag zijn kans schoon en boorde een geheel nieuwe doelgroep aan: Amerikaanse scholieren. Die kwamen met grote groepen, inclusief ouders en ook grootouders. Die omvang maakte het werk tot een ramp – ik droom nog weleens van die paar honderd Amerikaanse spring-in-het-velds die ik met zeven andere reisleiders in toom moest zien te houden. De vliegreis Leningrad-Moskou moest gespreid over drie vluchten… En ook in ander opzicht was het contrast met mijn geliefde backpackers te groot. Toen ik bij een wandeling door het Moskouse centrum aankondigde dat even verderop, om de hoek, het Kremlin in beeld zou komen, antwoordde een jonge knul naast me: “What’s the Kremlin?” Ik meldde de SSTS na terugkeer dat ik geen groepen met scholieren meer zou doen.

——————-

Mijn laatste backpackersgroep was in 1991. We vielen met onze neus in de boter; terwijl we in Odessa zaten, werd in Moskou – de volgende stad op onze route ­– een staatsgreep gepleegd. De groep vond het allemaal very exciting. (Over die paar spannende dagen schreef ik eerder een stukje.) Na het afscheid van de backpackers reisde ik door naar Voronezj, waar ik tien jaar eerder een half jaar had gewoond. De stad was inmiddels toegankelijk voor buitenlandse toeristen en voor zo’n trip, of voor wat voor reis door Rusland dan ook, had je geen groep meer nodig. Ik zette een punt achter mijn loopbaan als reisleider. Het was mooi geweest.

Deel 2

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 2.

—————————

———————-

Weinig Russische woorden zijn met het uiteenvallen van de Sovjetunie zo van kleur veranderd als иностранец (inostranets/buitenlander). Voor een inostranets zwaaiden vele deuren soepeltjes open, andere bleven juist nadrukkelijk gesloten. Russen werden opzij geschoven, moesten maar even (of heel lang) wachten, want… inostrantsy!/buitenlanders! Die gingen natuurlijk voor, bij het boeken van kamers, in musea of bij maaltijden in de restaurantwagon van de Transsiberië Express. Inostranets, buitenlander – het was een toverwoord. Ik bestelde ooit, op een van de eerste dagen van 1982, via de telefoon in de hal van een studentenflat in Leningrad, een taxi naar het vliegveld. De vrouwelijke conciërge/portier van de flat kwam achter haar bureau vandaan, nam de telefoon van me over en zei streng tegen de taxi-centrale: “U moet wel echt komen, hoor, het is een inostranets” – wat ze daar bij die centrale gezien mijn verre van vlekkeloze Russisch ook vast al hadden begrepen.

Buitenlanders zaten in de USSR in een bubbel en werden bekeken met een mengeling van ongemak en fascinatie. Wat kon je hun laten zien, welk verhaal vertelde je? Het was niet de bedoeling dat er barsten in die bubbel kwamen. Deels was dat een begrijpelijk reflex (ik toon buitenlands bezoek hier ook liever zonder veel gedoe de mooiste plekjes), maar voor een belangrijk deel ook was het een geforceerd afschermen van alles wat – ik gebruik maar even de terminologie uit die tijd – koren op de molen kon zijn van een leugenachtige buitenlander, op zoek naar zaken die de USSR en de rest van de progressieve mensheid in een kwaad daglicht konden stellen.

Van die bubbel is weinig meer over. In de steden ga je nu zonder enige moeite op in de massa. En ook wanneer je er, zoals in mijn geval, overduidelijk niet-Russisch uitziet, leidt je verschijning niet meer tot overspannen gedoe. Je plaats in de pikorde wordt tegenwoordig ‘gewoon’ bepaald door de hoeveelheid geld die je kan besteden. Helaas krijgt het woord inostranets de laatste tijd iets van zijn oude, ongemakkelijke kleur terug. Buitenlandse organisaties krijgen het etiket ‘buitenlandse agent’ opgeplakt, het oude refrein klinkt weer van een belegerd land omgeven door vijanden, en bij alle problemen die Rusland momenteel kent, wordt weer bijna routinematig, net als in de Koude Oorlog, met een beschuldigende vinger gewezen naar ‘het buitenland’.  

De reisleider had er even geen zin meer in

Transsiberian bitch list

De bubbel (vacuüm is misschien een beter woord) waar buitenlanders in verkeerden, maakte mijn werk als reisleider in de Sovjetunie vrij simpel, al had ik dat aanvankelijk nog niet zo in de gaten. Toen er op mijn allereerste reis (zie deel 1) plots tien extra tickets voor meerdere vliegreizen naar en in Siberië moesten komen, en ook nog eens extra hotelkamers in Irkoetsk, Bratsk en Novosibirsk, notabene in het zomerseizoen, was dat geen enkel probleem. Later besefte ik pas dat tien brave Russische burgers zeer waarschijnlijk te horen hadden gekregen dat hun ticket was komen te vervallen en dat ze maar een andere vlucht moesten zien te vinden. Van een andere orde, maar wel uit dezelfde opera, waren de aparte ingangen voor buitenlanders bij belangrijke musea. Rijen bestonden voor ons niet. (Ik denk weleens, wanneer ik de hogere prijzen zie die buitenlanders tegenwoordig voor museumkaartjes moeten betalen, dat dit een late vorm van wraak is voor die toch vernederende voorrang die vroeger steeds moest worden verleend.)

De gêne die al die privileges soms opriepen, voelde ik niet wanneer er bij een medisch probleem in een van mijn groepen snel een arts kwam opdagen. Daar was ik alleen maar blij mee. Een verstuikte enkel, hartkloppingen of een oorontsteking: je hoefde maar te kikken en daar kwam de dokter al het hotel binnengelopen – alsof die om de hoek speciaal had staan wachten. Met een Amerikaan belandde ik in Moskou bij een keel-, neus en oorarts. Zijn oren zaten sinds de vlucht naar de hoofdstad dicht. Na een korte inspectie gaf de arts hem de opdracht mee om steeds weer, met veel nadruk, как-же! как-же! te zeggen, kak-zje! kak-zje! Wat zo veel betekent als hoe dan! Dan zouden zijn oren op een gegeven moment wel open ploppen. En zo geschiedde. De Amerikaan kon er maar niet over uit dat hij voor het consult bij de specialist niets had hoeven betalen. Betere reclame voor de Sovjetunie was nauwelijks denkbaar. Na terugkeer in Nederland kreeg ik nog een kaartje van de tevreden patiënt, dat hij afsloot met een welgemeend kak-zhe! kak-zhe!

—————————

Een enkele keer kregen we de bewakers van het vacuüm in beeld, figuren van de KGB. Dat leidde bij de jonge Amerikanen en Canadezen in mijn groep tot veel hilariteit, waarover meer in deel 3.

Deel 1 en deel 3

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 1.

———————-

Optreden voor buitenlandse bezoekers. Irkoetsk (?), 1983.

———————

Wat zij kan, dat kan ik ook, dacht ik. Het was de zomer van 1978, de laatste dag van mijn allereerste reis naar de USSR, een groepsreis met een Nederlandse reisleidster die geen Russisch sprak – wel Spaans – en met haar optreden weinig indruk op me had gemaakt. De reis had ons gevoerd naar Leningrad, Tbilisi, Bakoe, Jerewan en Moskou. De reisleidster van reisbureau Vernu (dat stond voor Vereniging Nederland-USSR) had zich keurig gekweten van haar taak; de administratie een beetje bijhouden en iedereen de goede kant op sturen.

Ik studeerde Russisch en wilde vaker naar Rusland. Individueel was dat lastig in die tijd, een groepsreis was de meest voor de hand liggende optie. Ik klopte aan bij reisbureau NBBS met de vraag of ze misschien nog een reisleider nodig hadden. Dat bleek een goede zet. Ik was welkom en voor de zomer van 1979 stond ik als assistent-reisleider op de rol voor een reis naar Moskou en verder richting de Oekraïense steden Kiev en Odessa. Het liep anders; ik belandde zomaar opeens in Siberië.

De NBBS werkte samen met het Deense reisbureau SSTS. Samen stuurden zij groepen naar de USSR. De Denen hadden daarbij een geweldige troef in handen: zij stonden vermeld in Let’s Go Europe, de reisbijbel voor jonge Amerikaanse en Canadese backpackers. Wie bij een tocht door Europa ook Rusland wilde aandoen, aldus Let’s Go Europe, kon prima terecht bij de SSTS. Het leverde een stabiel aantal jonge en doorgaans intelligente klanten op, die heel nieuwsgierig waren naar Rusland en omstreken. De Nederlandse Ruslandgangers die geboekt hadden bij de NBBS vlogen naar Kopenhagen, waar zij zich voegden bij de Amerikanen en Canadezen van de SSTS. Vervolgens ging het gezamenlijk naar de Sovjetunie.

Een dag voor mijn vertrek diende zich een vrij groot probleem aan. Er zouden twee groepen naar Kopenhagen vliegen: een kleine met als bestemming enkele steden in Siberië en een veel grotere (mijn groep dus) die de Oekraïne ging bezoeken. Tot aan Kopenhagen had ik de Nederlandsers uit beide groepen onder mijn hoede. In Kopenhagen kwam er een Deense reisleider bij, een tweede Deen was al in Moskou, in afwachting van de twee groepen. Beide reizen hadden Moskou als startpunt. Ik kreeg een telefoontje van de NBBS. De Russische reisorganisatie Sputnik (het kleine zusje van het veel duurdere Intourist) had aan de bel getrokken: de Oekraïne-groep was veel te groot, er moesten toeristen overstappen naar de Siberië-reis. En of ik, zo vroeg de NBBS, in het vliegtuig naar Kopenhagen alvast kon proberen om daar wat Nederlanders toe bereid te vinden. Dan moest ik in Moskou, samen met de Deense reisleiders, maar kijken of we, door ook te werven onder de Amerikanen en Canadezen, aan het vereiste aantal overstappers konden komen. In mijn herinnering moesten dat er vijftien worden in totaal. Helemaal hopeloos was dat streven niet. Siberië was natuurlijk spannender en bovendien was die reis (naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk) duurder; wie overstapte, hoefde niet bij te betalen! Onderweg naar Kopenhagen bleken vijf Nederlanders daar gevoelig voor; zij wilden de Oekraïne best inruilen voor Siberië. Ik vond het een mooi begin.    

In Kopenhagen ontmoette ik Peter, de eerste van de twee Deense reisleiders. Hij zou vanuit Moskou met de kleine groep doorreizen naar Siberië. De tweede Deen, die dus al in Moskou was, zou met mij de reis naar Oekraïne voor zijn rekening nemen.

Aangekomen in Moskou, in de rij voor de paspoortcontrole, zei Peter met een bedrukt gezicht dat hij naar de wc moest. Hij oogde niet echt opgelucht toen hij weer tevoorschijn kwam. Ik besteedde er verder geen aandacht aan, pas die avond begon ik me zorgen te maken. Peter haakte vroeg af, zei dat hij zich niet goed voelde en vertrok naar zijn kamer. De volgende ochtend, zo hadden we afgesproken, zouden we, in samenwerking met medewerkers van Sputnik, een charme-offensief beginnen voor Siberië.

—————————

Na het ontbijt verzamelden we ons, met Peter nog uit zicht, in een zaaltje van het hotel. Een dame van Sputnik hield ten overstaan van de Nederlanders, Canadezen en Amerikanen een gloedvol betoog over de verworvenheden van Siberië. Met een zwaar socialistisch-realistisch accent bezong ze de jonge industriestad Novosibirsk en de waterkrachtcentrale van Bratsk. Het leek me een ongelukkige invalshoek, maar zo waar, nog eens vijf man bleken bereid de steven te wenden naar het oosten. En dat, zo vonden we, moest maar genoeg zijn voor Sputnik. Het reisbureau telde zijn knopen, gaf groen licht, en zo begonnen we opgelucht – maar nog zonder Peter – aan het eerste onderdeel van ons programma in Moskou. Het zal ongetwijfeld een stadsrondrit zijn geweest, want daarmee, zo leerde ik al snel, begon elk programma in elke stad in de Sovjetunie.

Die avond bracht ik Peter een blad met eten op zijn kamer. Hij vertrok zijn gezicht, kon geen eten zíen. Hij bleek echt ziek en keerde de volgende dag terug naar Kopenhagen… Er moest snel geschakeld worden en veel keus was er niet. De tweede Deen (zijn naam ben ik kwijt) zou nu in zijn eentje met de Oekraïnereis meegaan, ik kreeg Siberië op mijn bord. Die groep was nog altijd kleiner en daardoor geschikter voor mij als debuterend reisleider. Dat de steden op mijn visum en dat van de andere overstappers nu niet meer klopten, en dat er ook wel heel snel nog vliegtickets geregeld moesten worden, werd door Sputnik weggewuifd: geen probleem!

Bij de kerncentrale van Bratsk, 1979. De reisleider steunt met zijn hand op de grond. Uiterst links op het hekje Tanja Parnas - bij wie ik twee jaar later in Leningrad Oud-en-Nieuw zou vieren. Maar dat is weer een heel ander verhaal.

De reis naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk verliep vlekkeloos, mede dankzij mijn geweldige Sputnik-collega Tanja Parnas, die de volle twee weken bij de groep bleef. Een oorontsteking van een van de Nederlanders was de enige hobbel en die werd dankzij vlot medisch ingrijpen snel genomen.

————————

Moskou, midden jaren 80. De reisleider had die avond ‘s een keer geen zin gehad om mee te gaan naar het circus.

En zo maakte ik mijn entree in de wondere wereld van het Sovjet-toerisme. Met zijn ongekende, en af en toe gênante privileges voor buitenlanders, met de reisleiders en gidsen van Sputnik, hun onvermijdelijke lijntjes naar de KGB, de georganiseerde ontmoetingen met Komsomsolleden en, in mijn geval, die geweldige Amerikanen en Canadezen, die bruisten van energie en die – meer dan de wat bravere Nederlanders – mijn reizen tot een vrolijke aangelegenheid maakten, ook wanneer ik voor de zoveelste keer een groep afzette bij het Rode Plein en uit moest leggen waar de bus op hen zou wachten. Ruim tien zomers reisde ik zo de Sovjetunie door, van Minsk tot Odessa, van Brest tot Boechara, en – twee keer zelfs – naar Nachodka (Vladivostok was nog gesloten voor buitenlanders) met de Transsiberië Express. In 1991 kwam er met het uiteenvallen van de Sovjetunie ook een einde aan deze specifieke vorm van toerisme, waarover meer in deel 2.

Irina Ratoesjinskaja: uniek chroniqueur van een post-stalinistisch vrouwenkamp.

——————

DgeXgVVX4AAcwBF.jpg

——————-

Wie van de huidige lichting studenten Russisch of Ruslandkunde weet wat чифир/tsjifir is? Ik vermoed dat het woord minder bekend is dan in de tijd dat ik mij op het Instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde aan de Zuilenstraat in Utrecht probeerde te bekwamen in het Russisch. We hebben het dan over de tweede helft van de jaren zeventig.

Tsjifir kwam je vroeg of laat tegen in de boeken die dissidenten schreven over hun ervaringen in de werkkampen van de USSR, waar zij soms jaren doorbrachten, al dan niet te midden van ‘gewone’ misdadigers. Andrej Amalrik, Vladimir Boekovski, Irina Ratoesjinskaja, het waren namen die geen toelichting behoefden. Maar tegenwoordig? Zijn zij nog gekend? Worden hun boeken nog gelezen?

Ik vroeg me dat af, terwijl ik bezig was in een het boek Sery – tsvet nadezjdy / Grijs is de kleur van de hoop*) van dichteres Ratoesjinskaja, en ook toen onlangs het bericht kwam dat Boekovski was overleden. Op de site van NRC-Handelsblad kreeg hij aanvankelijk de verkeerde voornaam: Charles. Het leek me symbolisch voor de vergetelheid die de dissidenten ten deel is gevallen. Ongetwijfeld – ik heb het niet gecheckt – stond Boekovski ooit op de voorpagina van dezelfde krant. Zijn vrijlating, in 1976, was wereldnieuws.

Het was een raar toeval; nog geen dag nadat ik had gehoord van Boekovski’s overlijden kwam ik zijn naam tegen in het boek van Ratoesjinskaja, de dissidente met een weinig begerenswaardig record: geen andere vrouw werd zo zwaar gestraft voor “anti-Sovjet-agitatie en -propaganda”, volgens artikel 70 uit het Sovjet-Wetboek van Strafrecht. In 1983 kreeg ze zeven jaar kamp met streng regime aan de broek, met daarna vijf jaar verbanning; zeven + vijf, zoals de dissidenten dat zelf laconiek noemden. Haar voornaamste misdaad: het schrijven en verspreiden van “lasterlijke documenten in dichtvorm”. Twee typemachines werden “als instrument van misdadige activiteit” in beslag genomen.

Ratoesjinskaja (1954-2017) belandde via het doorvoerkamp van Potma in een kamp in Barasjevo (in de deelrepubliek Mordovië), in een speciale, kleine afdeling voor vrouwelijke politieke gevangenen. Dat haar straf onder partijleider Michail Gorbatsjov uiteindelijk flink bekort zou worden, wist zij op dat moment uiteraard niet. Sterker nog, begin 1984 wordt een  artikel aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd, waarmee overtreding van de kampregels bestraft kan worden met een verlenging van de opsluiting. Vanaf dat moment hangt haar permanent een oneindig verblijf achter prikkeldraad boven het hoofd. 

Ratoesjinskaja deelt in Barasjevo een barak met zo’n tien andere vrouwen. De moed en standvastigheid die zij tonen tegenover de kampleiding en de KGB is indrukwekkend. Voortdurend verzetten zij zich compromisloos tegen alles wat zij als onrechtvaardig en onwettig beschouwen – en achter het prikkeldraad van een Russisch  kamp is dat nogal wat. Zo weigeren ze, om maar een kleinigheid te noemen, badges met hun naam te dragen. Er is geen enkele wet die hen daartoe verplicht en ze zien het als een vernedering. De leiding reageert met bijna routinematig opgelegde sancties en de verblijven in strafcellen volgen elkaar in hoog tempo op. De vrouwen reageren daar weer op met hongerstakingen (ook wanneer een barakgenote naar de strafcel moet), en ook die stakingen zijn aan de orde van de dag. Vijftien etmalen in een strafcel, in combinatie met een hongerstaking, met ongedierte, bij strenge vorst, met barsten in de ramen en een haperende verwarming (Ratoesjinskaja beschrijft hoe ze, in dunne gevangeniskleding, op de vloer ligt, de verwarmingsbuis omklemd om maar iets van warmte te voelen) – het is moeilijk voorstelbaar. In totaal brengt ze 331 dagen in zo’n strafcel door.

De onverzettelijkheid die makkelijk tot de fysieke ondergang had kunnen leiden, was, paradoxaal genoeg, het voornaamste middel van gevangenen als Ratoesjinskaja om overeind te blijven. “Wanneer een hond over een stok springt, wordt die stok gaandeweg steeds hoger gehouden”, schrijft ze over haar verhouding met de KGB. Wie zich verlaagt tot een compromis, lijdt een morele nederlaag die pijnlijker is en moeilijker te verdragen dan lichamelijke ontberingen. Onderga alle vernederingen stoïcijns, laat geen haat toe. “Geloof niks, vrees niks, vraag om niks”, dat credo van Russische gevangenen, ook genoemd door Aleksandr Solzjenitsyn en Varlam Sjalamov, was voor Ratoesjinskaja een ijzeren richtlijn tijdens haar verblijf in Barasjevo.

De barak van Ratoesjinskaja en haar lotgenotes was afgescheiden van de rest van het kamp, maar er is genoeg contact voor haar om een beeld te krijgen van het bestaan van de gewone gevangenen. Veel kampjargon komt voorbij en zo ook tsjifir: ongenadig sterke thee met een geestverruimende werking. De benodigde hoeveelheid losse thee was alleen betaalbaar voor wie voldoende geld het kamp binnen kon (laten) smokkelen. Ook in omgekeerde richting was er verkeer mogelijk. Ratoesjinskaja weet steeds weer informatie naar buiten te krijgen over haar fysieke toestand, over de hongerstakingen en de strafcellen. Ook gedichten vinden hun weg naar de buitenwereld. Tot woede van de KGB, die het vermoeden krijgt dat er in de barak een geheime zender verborgen moet zitten. Om niemand in gevaar te brengen vermeldt Ratoesjinskaja niet hoe haar smokkelroute werkte en van wie ze daarbij hulp kreeg.

2747560_detail.jpg

Er zijn lichtpuntjes tijdens de kampjaren, zoals de solidariteit van de barakgenotes en ook de steun die al dan niet heimelijk komt van gevangenen elders in het kamp. Wanneer de leiding weer eens een sanctie heeft bedacht en een aantal vrouwelijke gevangenen heeft opgetrommeld om het simpele moestuintje naast de barak van de ‘politieken’ te vertrappen, weigert een van hen dat. Ook de bewaking toont zich af en toe betrokken. Zo kan tijdens een transport een beschreven papiertje in de zak verdwijnen van een soldaat, om uiteindelijk bij Ratoesjinkaja’s echtgenoot in Kiev te belanden.         

De berichten uit het kamp vormden een belangrijke voeding voor protesten her en der in de wereld tegen de harde onderdrukking van andersdenkenden in de USSR. Ratoesjinskaja laat er geen twijfel over bestaan dat die protesten letterlijk van levensbelang zijn geweest. De internationale druk draagt bij aan haar vervroegde vrijlating op 9 oktober 1986, twee dagen voor de topontmoeting van partijleider Gorbatsjov en president Reagan in Reykjavik. Ratoesjinskaja verbleef sinds 1987 (het jaar waarin haar het Sovjet-staatsburgerschap werd ontnomen) in de Verenigde Staten en Engeland. Ruim tien jaar later kreeg ze het Russische staatsburgerschap terug en verhuisde ze met haar man en twee kinderen naar Moskou. Daar overleed ze in 2017.   

 ————————-

*) Grijs is de kleur van de hoop verscheen eind jaren tachtig buiten de USSR en werd in vele talen vertaald – ook in het Nederlands, door Margriet Berg en Marja Wiebes. Begin dit jaar verscheen het voor het eerst in Rusland. Het is het enige boek over een kamp met streng regime voor vrouwelijke politieke gevangenen in de post-stalinistische USSR. De nieuwe Russische uitgave bevat naast de kampherinneringen ook gedichten, documenten over haar strafzaak, informatie over haar medegevangenen en een nawoord van haar echtgenoot.

Serebrennikovs Leto - een film, zwanger van een legendarische toekomst

——————

Het borrelde in die jaren en ik kreeg er weinig van mee, terwijl ik toch regelmatig in de Sovjetunie zat. Ik speelde in de provincie weleens met een bandje, vrienden wezen me er de weg op de zwarte markt, waar elpees van Deep Purple, John Lennon en Billy Joel goud waard waren. In de grote stad, Leningrad, trok ik een paar dagen op met de Magnetic Band, een stel aardige jongens uit Tallinn, die bij hun concerten bang waren voor té veel enthousiasme onder hun publiek – volgende optredens zouden weleens verboden kunnen worden. Het was januari 1982.

Een half jaar eerder, in de zomer van 1981, liep in Leningrad Viktor Tsoj rond, een jonge muzikant met een paar liedjes, op zoek naar aansluiting bij de rockscene. De opwindendste delen van die scene bevonden zich nog ondergronds – buiten mijn blikveld –  het bravere deel vond af en toe zijn weg naar de officiële podia. Opwindend en braaf, het kon zich ook verenigen in één persoon, in één band, met een officieel concert ’s avonds, gevolgd door optredens ergens aan huis of in zaaltjes achteraf, waar fans alleen via via van wisten en waar je na afloop niet meer weg kon, omdat de bruggen over de Neva al geopend waren voor de nacht.

Op dat snijvlak van onder- en bovengronds speelt zich de film Leto (Zomer) af van regisseur Kirill Serebrennikov. Het is een film zonder vergezichten, letterlijk en figuurlijk; weidse panorama’s – waar Leningrad zich zo voor leent – ontbreken. Het tijdsbestek is beperkt: slechts een paar zomerse maanden of zelfs maar weken. Plaats van handeling: zaaltjes, podia, kamers en keukens van kommoenalka’s en, tegen het einde van de film, een opnamestudio. Want Tsoj, die mede door een vroege dood zou uitgroeien tot dé rocklegende van de Sovjetunie en Rusland, vÍndt aansluiting bij de rockscene van de stad.            

Sint-Petersburg, 2019

Tsoj (gespeeld door Teo Yoo) wordt bij de hand genomen door Majk Naoemenko (Roman Bilyk), voorman van de band Zoopark. Die heeft dan al een status onder lokale rockliefhebbers waar Tsoj alleen nog maar van kan dromen. Naoemenko herkent het talent van Tsoj, voelt aan dat hij door hem overschaduwd zal worden, ziet ook dat hij zijn vrouw weleens aan hem zou kunnen verliezen – en gunt hem op beide fronten zijn succes. Naoemenko heeft een grote collectie elpees met Westerse pop en rock. Daar haalt hij een deel van zijn inspiratie uit en hij laat er ook Tsoj uit putten. Lou Reed, David Bowie, Iggy Pop … De wijze waarop regisseur Serebrennikov die Westerse muziek in een paar ‘kleine’ straatscènes door Leningrad laat golven, is verrassend en prachtig.     

De ontmoeting van de Westerse muziek met Russische muzikanten, die er een eigen weg mee inslaan, is het tweede snijvlak van Leto, al komt dat in de film niet concreet in beeld. Maar je weet als kijker met enige kennis van de muzikant Viktor Tsoj en zijn band Kino dat hij aan het begin staat van die eigen, opwindende weg. Je bent getuige van zijn eerste stappen en voortdurend denk je – ook dankzij het overtuigende acteren van Yoo: daar heb je Tsoj, die later zo beroemd gaat worden! Zo is Leto zwanger van een legendarische toekomst. Wat ik me wel afvraag: wat blijft er over van Leto bij een ‘neutrale’ kijker, die geen weet heeft van Leningrad in de jaren tachtig en die pas dankzij deze film kennismaakt met Tsoj? Ik ben benieuwd naar de reacties van kijkers die minder voeling hebben met het Rusland van toen dan ik.     

En wie zich afvraagt wat die soldaten doen die in een van straatscènes links in beeld voorbijkomen met een teiltje in hun hand; die zijn op weg naar een badhuis - of zijn daar net geweest.


Viktor Tsoj kwam in augustus 1990 om het leven bij een auto-ongeluk. Mike Naoemenko overleed in augustus 1991 aan de gevolgen van een hersenbloeding. Kirll Serebrennikov werd nog tijdens de opnames van Leto opgepakt op verdenking van verduistering van overheidssubsidie en onder huisarrest geplaatst. Vorige week werd het huisarrest omgezet in een uitreisverbod.

De stadionramp in Chabarovsk: trieste kopie van de tragedie bij Spartak Moskou - Haarlem

————————

De oosttribune in 1981. Rechts bij de orde cirkel bevond zich de noodlottige trap.

Ze vonden kort na elkaar plaats, in 1982, en de overeenkomsten zijn beklemmend: de ramp in het Leninstadion van Moskou en die in het Leninstadion van Chabarovsk een maand later. Bij de eerste, in Moskou, kwamen 66 supporters om het leven. De ramp werd goeddeels stilgehouden. Was er ruchtbaarheid aan gegeven, dan was de tweede, in Chabarovsk, met 18 slachtoffers, misschien wel  nooit gebeurd.  

Bij de voetbalwedstrijd tussen Spartak Moskou en Haarlem vielen de doden in het gedrang dat kort voor het einde van de wedstrijd ontstond op een trap van de tribune. Er waren uitgangen afgesloten, te veel mensen hoopten samen en toen supporters uitgleden op de verijsde treden, was er geen houden meer aan. Het afgrijselijke scenario herhaalde zich op 20 november, zeven tijdzones naar het oosten, in Chabarovsk, in het stadion daar met dezelfde naam als dat in Moskou.

Op de avond van die koude dag – het vroor 20 graden ­– werd in de openlucht voor volgepakte tribunes een bandy-wedstrijd gespeeld tussen het lokale SKA en Zorki uit Moskou. Bandy (ijshockey met een bal) heeft sindsdien veel aan populariteit ingeboet, maar trok in de vroege jaren tachtig regelmatig volle stadions. Op het duel tussen SKA en Zorki, de nummers nummers 2 en 3 van het seizoen ervoor, waren 18.000 man afgekomen. Vermoedelijk waren dat er in de tweede helft meer – in de rust was het simpel om zonder kaartje binnen te komen. 

Het Leninstadion. De trap, zichtbaar bij de bovenste rechterpunt van de tribune, bij de rechterlichtmast, is na de ramp aangepast.

Een jaar eerder was het Leninstadion, gelegen aan de rivier de Amoer, gerenoveerd voor het WK bandy. De trap aan de rechterzijde van de oosttribune was daarbij aan de onderkant versmald, waardoor een soort trechter was gevormd. Enkele uitgangen waren afgesloten en tegen het einde van de wedstrijd dromden te veel supporters samen aan de bovenkant van de spekgladde trap. En toen ging het mis. Net als een maand eerder in het Moskouse Leninstadion gleden mensen uit en was er geen houden meer aan. Aan de chaos kan hebben bijgedragen dat menig supporter een slok op had. Drank in de vrieskou was bij bandy een gebruikelijk verschijnsel en zeker op de ‘proletarische‘ oosttribune, bekend om zijn roerige sfeer, zal aardig wat ingenomen zijn. Ooggetuigen zeggen dat agenten loerden op dronken toeschouwers en dat er onder aan de trap wagens klaarstonden om die af te voeren naar het ontnuchteringshuis. Bij de aanblik daarvan zouden supporters zijn omgekeerd, waardoor het gedrang zou zijn verergerd.

De ramp in Moskou, een maand eerder, werd door de voetballers van Spartak en Haarlem in het immense stadion niet opgemerkt. In Chabarovsk zagen de spelers wel wat er gebeurd was. Aleksandr Persjin van SKA vertelde jaren later aan het blad Sovetski Sport: ”Na de wedstrijd zaten we nog een tijdje in de kleedkamer. De stemming was opperbest na de moeilijke overwinning. Maar toen we de deur open hadden gedaan, waren we verbijsterd. De gang lag vol mensen. Sommigen kreunden, anderen gaven geen teken van leven. Beide teamartsen schoten het ambulancepersoneel te hulp en probeerden de slachtoffers te helpen.”

Drie dagen later verscheen er een summier berichtje in de lokale krant Ster van de Stille Oceaan: “20 november heeft zich na een hockeywedstrijd in het V.I. Leninstadion van Chabarovsk bij het vertrek van de toeschouwers ten gevolge van een verstoring van de bewegingsrichting een ongeluk voorgedaan. Er zijn slachtoffers. Er is een onderzoek gaande naar de omstandigheden van het voorval.” Op een vergelijkbare manier was er een maand eerder in Moskou bericht over de ramp in het Leninstadion daar. Dat de autoriteiten in en rond het stadion van Chabarovsk op de hoogte waren van wat zich in de Russische hoofdstad had afgespeeld, is niet waarschijnlijk. De precieze toedracht zal men zeker niet hebben gekend. Was dat wel het geval geweest, bijvoorbeeld door uitgebreidere berichtgeving, dan had men misschien nog eens naar de uitgangen en die trap bij de eigen oosttribune gekeken.

Na de Moskouse ramp werden enkele verantwoordelijken gestraft. Het juridisch onderzoek in Chabarovsk werd afgesloten zonder dat er verantwoordelijken werden aangewezen. Toen er openlijk over de ramp kon worden gesproken, werd bij de oosttribune een plaquette aangebracht met de namen van de achttien slachtoffers. Vorig jaar was ik in Chabarovsk en liep ik rond het stadion, waar tegenwoordig alleen nog wordt gevoetbald. Ik zag er mooie standbeelden uit de jaren vijftig. De plaquette heb ik niet gezien, ik heb er niet naar gezocht, want ik wist niet van de tragedie af.

Het Leninstadion in 2017. Het bord rechts vermeldt de gedragsregels voor het publiek.

Twee korte filmpjes over de tragedie van 1982: